Tweede  Wereldoorlogervaringen

                        W. van de Randen

Overzicht van de puinhopen van Venlo.

Bron:

http://www.tweede-wereldoorlog.org/vanderanden.html


Een eindeloos schijnende rit over stukgeschoten wegen, langs mijnenvelden, puinhopen, uitgebrandde tanks en veel soldatengraven brengt ons eindelijk aan de rand van de stad. Mijn God, dit is geen weerzien, dit is een lijkschouwing. Zoals de familieleden van een verongelukte soms hun dierbare alleen herkennen aan een halsketting, een rozenkrans, zo herken ik mijn vaderstad slechts aan de torens van haar stadhuis. Geen kruis blinkt meer op de torenspits; onder de gotische gewelven van de kerken, waar eens koorzang heerlijk opbloeide en wierook-wolken opkringelden, ploffen nu nog slechts brokken steen in de diepte en stijgen stofwolken omhoog. Dertien bombardementen en het inslaan van ik-weet-niet-hoeveel duizenden granaten lieten dit over, deze geblakerde puinhoop, dit lijk van een wat eens een bloeiende stad was. Zes maanden zweefde de vale dood boven Venlo en het is net of zijn sombere schaduw nog steeds dreigend over de puinhopen zweeft. Dit is geen weerzien in het leven, dit is een bezoek aan een kerkhof, maar dan een kerkhof zoals zich dat aan ons kan voordoen in een benauwde droom: een griezelige dodenakker met wanstaltige grafstenen in een spookachtige sfeer.

Een enkel beeld ongeschonden

tussen de puinhopen

Ook het kerkhof bleef niet gespaard.

Hier, in deze kelder stierven drie kinderen in de schoot van hun moeder, daar stikten achttien mensen, waarvan sommigen nog een afscheidsbrief schreven aan hun geliefden: "Adieu, lieve vrouw, adieu lieve kinderen, adieu Venlo, dierbare vaderstad, adieu heerlijk zonlicht, wij die sterven gaan, groeten U!"

Een bordje "BESMET" schreeuwt u vreselijke dingen in het oor, van lijken, die nog onder de puinhopen rusten. Nog een kelder, nog tientallen kelders; hier stierven 21 mensen, daar 35: voltreffer!

Het is een luguber relaas, als een rapport van helsche machten. De lijken werden begraven als men ze kon vinden. het gieren en fluiten van de bommen begeleidde de doden naar hun graven, in plaats van het troostrijke 'In paradisum'. Echter er was altijd een priester, die, granaatvuur of niet, de doden naar hun laatste rustplaats bracht. En dan kwam weer dat vreselijke fluiten van granaten en de voltreffers woelden de graven om en de doodgravers kwamen dan weer en sloten nogmaals de graven.

Een beeld van de verwoesting nabij de Dominicanenkerk.

Men komt een Venlonaar tegen en vraagt naar zijn vrouw. Zijn gezicht vertrekt. Dood, ergens in een kelder. Hij leeft, ja, hijzelf leeft; huis verpulverd, heeft ergens een kamer, kan niet alleen zijn en om acht uur 's avonds gaat hij dan maar naar bed. Triest verhaal. Een andere kennis; vrouw beide benen eraf, baby een arm kwijt, drie kinderen dood. Hij glimlacht en dit glimlachje snijdt door de ziel. Ik vlucht. Iemand houdt me staande. We praten. Ik durf  niets meer te vragen, uiteindelijk zegt hij het; vrouw niet in orde, gaat in een gesticht voorlopig. Ik begrijp het niet en neem snel afscheid. Ik wil het lijk, de stad zien, ik wil de operatie zonder verdoving tot het einde beleven.

Een tot puin gebombardeerde kerk, de Sint Martinuskerk.

Daar staan werkelijk nog huizen! Bijna een hele straat. Helaas het is slechts schijn, een grijzend masker. Achter de nog tamelijk uitziende gevels is het een puinmassa. Een enorm ruinenveld, midden er in een gave brandkast. Het is de brandkast van het belastingkantoor. Een ander ruinenveld; één muurtje staat nog, daartegen rust op drie poten een gaaf etalagepaard van een zadelmaker. Zijn glazen ogen fonkelen dwaas. Vijf meter daarvandaan stierven zeven mensen in een kelder. Requiem aeternam. Ik loop verder. Onder deze puinhopen riepen slachtoffers nog dagen. En toen de hulpploegen koortsig werkten, verschenen plots de moffen en sleepten ze mee in verbanning. Zó leefde en stierf Venlo. Dit was een vrolijke, bloeiende stad, "het stadje van plezeer". De Venlonaaars konden zingen en lachen en deden het ook.

Het verwoeste Venlo van dichtbij gezien.

Een invalide wagentje glijdt voorbij. Er zit een meisje van een jaar of vijftien in. Ze heeft geen benen meer. Ik kijk, ze glimlacht. Mijn God, hoe kan men glimlachen als men vijftien jaar is, zonder benen in een invalidewagentje zit en langs de puinhopen van zijn vaderstad rijdt. Dit is echt het geheim van de katholieke Limburger. Deze mensen hebben hun fouten en gebreken als ieder ander en in hun ongeluk hebben ze ook hun tranen. De Heer heeft gegeven en de Heer heeft genomen; zij zegenen de Naam des Heeren en daarom kunnen ze glimlachen. Venlo, mijn vaderstad, niets werd u bespaard: massadeportatie, evacuatie, vuurpeleton, besmettelijke ziekten, honger, bombardementen en maandenlange beschieting, roof en plundering, alles moest gij doorstaan. Vreselijk is uw aanblik, duizenden uwer burgers werden gedood - maar geen nood, gij zult uit uw as herrijzen. uw woningen en kerken zullen worden opgebouwd; uw kinderen zingen weer, zij zingen het lied van de wederopbouw; "Os Venlo zal herrieze aan de Maas".

Brokstukken en puinhopen van wat eens het klooster en kerk

der paters Dominicanen was.

oorlogstijd 1.