2 - 4 - 6 - 8 - 10
Al voor de derde keer lopen we langs de muur van de Venlose begraafplaats maar nergens kunnen we iets vinden dat lijkt op een oud, vervallen kindergrafje. Toch wist mijn vader het zeker. Het was langs een muur. Hij is er zelf niet bij en kan ons dus niet de juiste plek aanwijzen. De plek waar het drama van 8 juni 1955 zich voltrekt.
Ze heeft de griep gehad toen ze in verwachting was en ze heeft van de huisarts tabletten voorgeschreven gekregen en ook ingenomen. Volgens haar is het daardoor fout gegaan. Zo vertelt mijn moeder het mij als mijn eigen dochter net één week oud is. Het is het moment dat het verhaal van mijn overleden broertje weer ter sprake komt. Ik ben dolgelukkig met de geboorte van mijn dochter. Een leven zonder haar is nu al ondenkbaar. Ik heb me zo vurig een meisje gewenst. Net zoals ik tweeëneenhalf jaar later hoop op de geboorte van een zoon. Een meisje en een jongen. De “rijkeluiswens” van mijn man en mij is uitgekomen.
Nu probeer ik me voor te stellen wat er die 7e juni 1955 in mijn moeder om is gegaan. Hoe ze het heeft overleefd? En met welke extra zorgen en aandacht ze mij daarna heeft overladen? Háár rijkeluisdroom wordt wreed verstoord als haar zoontje, één dag oud, plotseling overlijdt. Op 6 juni is hij thuis geboren maar er is iets mis met hem. Niks alarmerends. “We brengen hem alleen ter controle even naar het ziekenhuis, mevrouw,” zegt de vroedvrouw op geruststellende toon. De volgende dag is hij dood. Mijn moeder ziet haar kindje nooit meer terug. Ze ligt nog in haar kraambed, met lege handen en een lege wieg. Mijn vader mag hem gaan begraven.
Omdat het kindje niet is gedoopt wacht er voor hem geen grafje met een mooie steen. De pastoor kent geen genade maar mijn vader laat dit niet over zijn kant gaan. Diep geschokt over het hardvochtige besluit van de geestelijke regelt hij zelf een kistje en een grafdelver om Fransje, want dat is de naam die mijn broertje heeft gekregen, te kunnen begraven. Met het levenloze kindje in het kistje achterop zijn fiets begint hij in z’n eentje aan zijn tocht naar het kerkhof.
Ons gezin moet in die tijd daarna doordrenkt zijn geweest met verdriet, al is er weinig tijd om er lang bij stil te staan. Het leven gaat door en bijna exact een jaar later, op 2 Juni 1956 wordt het andere zoontje met dezelfde naam geboren.
Het grafje van de eerste Frans ligt bij een muur. Maar welke muur? We blijven zoeken totdat duidelijk wordt dat die muur er allang niet meer is. Hij is al minstens veertig jaren geleden afgebroken om het terrein van het kerkhof uit te kunnen breiden. Toch moet het graf nog ergens te vinden zijn, in ieder geval de plek waar hij begraven ligt.
In juli 2002 gaan Frans en ik opnieuw op zoek. Deze keer in de innige hoop dat het lukt de plek te vinden. Onze vader is net overleden. Als we een grafsteen aan het uitzoeken zijn, komt het verhaal van de dood van Fransje weer naar boven. De steenhouwer begrijpt dat die tragische gebeurtenis uit het verleden ons niet met rust laat en schenkt ons een tegel met de naam van ons broertje, de geboortedatum en de dag van zijn overlijden erin gegraveerd.
Ons speurwerk begint bij het gemeentekantoor. Zij verwijzen ons echter door naar de beheerder van het kerkhof. Hij moet in het bezit zijn van een plattegrond met alle nog bestaande en geruimde graven. Het is op een winderige, herfstige morgen in september als de man met ons mee de begraafplaats op loopt. In zijn ene hand heeft hij een meetlint en in de andere hand de kaart met het vak waar Fransje begraven moet liggen. Hij volgt het pad rechtdoor bij de poort tot aan de rotonde, hij slaat rechtsaf en neemt vervolgens het tweede pad links. We zijn nu op het stuk van de kindergrafjes. Daar houdt hij halt. Rechts is een keurig gemaaide strook gras die een beetje hoger ligt dan het pad. Zo’n vijftig meter van elkaar vandaan staan twee bomen. Ze markeren tevens de uiteinden van het grasveldje. Vanuit de achterste boom legt hij het meetlint op de grond en begint nauwkeurig te meten tot het punt waar het graf zich nog onder de grond moet bevinden. Daar trekt hij met krijt een streep.Van een muur is geen sprake en er zijn ook geen andere graven in de directe omgeving. Waar de muur moet hebben gestaan groeit nu een haagbeuk als afscheiding van het nieuwere stuk. Op het stuk waar wij ons bevinden, zijn de stenen in de jaren zeventig geruimd.
Frans heeft de tegel de hele tijd met zich meegesjouwd en de man laat ons nu alleen met onze verbijstering. Na jaren van zoeken, vergeten en twijfel staan we dan eindelijk bij de plek die mijn vader in zijn verwarring niet meer kon aanwijzen. Er blijkbaar ook nooit meer naar op zoek is gegaan. Beelden van een vader die in alle eenzaamheid, enkel in het bijzijn van een grafdelver zijn zoontje moet gaan toevertrouwen aan de ongewijde aarde. Alleen met zijn verdriet en niet wetende wat hem in die twee dagen is overkomen. Mijn moeder moet dit aan hem overlaten. Zij is thuis, in bed.
Het dode kind houdt ons al bezig vanaf het moment dat we een paar piepkleine, zwart-wit fotootjes met een gekarteld randje in een doos ontdekken. Vier stuks in totaal. Alle vier hebben ze hetzelfde formaat, alleen is het kindje dat erop staat tweemaal vanuit een andere hoek gefotografeerd. Beide keren vanaf het voeteneind maar twee keer van links en twee keer van rechts. Het ligt op een wit laken, met zijn hoofdje op een wit kussentje en hij draagt een witte jurk. Zijn handjes zijn keurig gevouwen rond een rozenkrans en zijn oogjes zijn dicht. Vredig, alsof hij slaapt. Betrapt op een stil moment. Hij is in gezelschap van vier poppetjes die ieder op een punt van het laken zijn neergezet.
Wat een ingeving heeft deze barmhartige verpleegster in het ziekenhuis gehad om mijn ouders dit plezier te doen. Om een kindje dat door de duivel gehaald zal worden omdat het niet is gedoopt, vast te leggen op een foto, is een voor die tijd uniek gebaar. Het vormt onze enige tastbare herinnering aan hem. De meeste andere ouders die dit ook is overkomen kunnen zich niet zo gelukkig prijzen.
Vol vertrouwen heeft mijn moeder hem levend uit handen gegeven en hem nooit meer teruggezien. Ze heeft geen afscheid kunnen nemen van haar eerste zoon want ze zouden hem zo terugbrengen. Hoe anders is het allemaal gegaan?
Naast de tegel van Fransje komt na een jaar een andere tegel te liggen. Waarschijnlijk op het idee gebracht door die van ons. Eveneens een ouderpaar dat terug in de tijd is geworpen en eindelijk met hun verdriet naar buiten kan treden. Maar ook op andere plekken verschijnen vanaf dat moment tegels van vroeg overleden kinderen.
Mijn eerste broertje is geboren op 6 juni. Een jaar later wordt op 2 juni mijn andere broer geboren. Mijn geboortedatum is op de 8e dag van een maand. En mijn vader en moeder zijn respectievelijk de 4e en de 10e dag van de maand geboren. 2 – 4 – 6 – 8 - 10: Een opbouwende reeks van vijf getallen. De ketting is echter met de dood van ons eerste Fransje al stuk gegaan. Het hart is eruit gehaald. In 2002 volgt de 4 en in 2008 de 2. Hun graven liggen ver van elkaar verwijderd als de punten van een geometrische driehoek op het Venlose kerkhof. Over zijn de 8 en de 10. Mijn moeder en ik moeten het met ons tweeën afmaken. De reeks nog even gaande houden. Totdat ook één van ons ermee ophoudt en die ene in alle eenzaamheid alleen verder moet.
Die ene ben ik want in 2013 verdwijnt ook de 10 uit de rij.
Annemie Holla:
“Het 2-4-6-8-10 verhaal heb ik in eerste instantie geschreven voor al die ouders, die op dezelfde manier hun kindje hebben verloren in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. De kerk die hier geen boodschap aan had en de tijdgeest die geen ruimte liet voor begrip en verdriet. Het leven ging door.
Het is het verhaal van mijn ouders en van nog zoveel andere mensen. Ze beseften pas tientallen jaren later wat hen was overkomen. Toen pas konden en mochten ze hun emoties laten zien.
Er komen op steeds meer begraafplaatsen in Nederland monumenten voor deze ouders en hun jong gestorven kinderen.
Daarom heb ik er eigenlijk geen bezwaar tegen als je het verhaal ooit een keer wilt plaatsen. Als erkenning van weggestopt verdriet.”