luchtbrug naar het verleden. een meisje van stand. de archiefkast. bovenburen. vroeger was het beter. tussen de kieren. manders meubelen. ons Waterloo.

Door:

Annemie

Holla


Annemie is

de schrijfster

van de volgende boeiende

verhalen:



Annemie
anno 1965
de sloot. inleiding. in de ban van de tv. 2-4-6-8-10.

Bovenburen


“Nee, je mag nu niet naar boven. We gaan zo meteen weg en oom en tante willen ook wel eens even hun rust. Straks als we terug zijn van opa en oma mag je naar hen toe.”

Teleurgesteld over deze niet mis te verstane woorden, schik ik me in het verbod van mijn moeder, al blijf ik nog stilletjes op zoek naar een smoes om onderuit te komen. Misschien is bij ons de suiker net op en mag ik die bij hen gaan lenen? Met die boodschap stuurt mijn moeder me wel vaker naar boven. We vertrekken pas over een uurtje. Tijd genoeg om nog ijlings de trap op te rennen en onze bovenburen een kort bezoekje te brengen.



Het zijn de na-oorlogse jaren vijftig van schaarste en woningnood. Ik ben net vier jaar. Mijn ouders bewonen samen met een ouder echtpaar een pand in de Sloot. De benedenwoning behoort toe aan ons, de bovenetage is voor meneer en mevrouw van Haaren. Ik schat hun toenmalige leeftijd rond de zestig jaar en ze zouden mijn opa en oma kunnen zijn. Aangezien ik die al in tweevoud heb, krijgen deze meneer en mevrouw door mij de titel en koosnaam ‘oom en tante’ toebedeeld.

De samenlevingsconstructie is erg primitief en we zijn met de zes personen die de woning telt, eng behuisd. Beide gezinnen maken gebruik van de ene wc die het huis rijk is en die zich in de gang beneden bevindt, in het stuk waar wij wonen. Het huis heeft geen badkamer zodat de wekelijkse wasbeurten plaatsvinden in een teiltje op het aanrecht in de keuken. Er is een gezamenlijk washok, waar onze fietsen en de wasmachine staan en een gezamenlijke achterom. Alles gaat via ons woongedeelte. ’s Morgens sluipt oom op zijn tenen, om ons maar niet te wekken, door de gang beneden naar het hok om zijn fiets te pakken. Voor dag en dauw maakt hij zich op, om naar zijn werk in de Nedinsco, de instrumentenfabriek, te gaan.

Het is geen benijdenswaardige leefsituatie want mijn pasgeboren broertje en ik slapen op de slaapkamer van mijn ouders, in het voorste gedeelte van het huis. Porte-brisée-deuren in glas-en-lood verdelen de langgerekte kamer beneden in het slaapgedeelte aan de voorkant dus en het woongedeelte met de huiskamer en keuken aan de achterkant. Voor mijn ouders moet het een crime zijn geweest om zo weinig privacy te hebben maar in die tijd konden ze zich al gelukkig prijzen wanneer ze überhaupt over een eigen domein konden beschikken. Klagen doen ze dus niet. Wel hopen ze op betere tijden en wat meer financiële armslag om hun krappe behuizing te kunnen uitbreiden. Tot die tijd heeft ieder zijn eigen besognes in zijn eigen gedeelte van het pand.


Voor mij als kleuter van drie turven hoog is de bovenetage een enorme trekpleister. Iedere dag ben ik erop gebrand in een onbewaakt ogenblik naar boven te glippen. De knusse huiskamer met de roodgestookte haard in de winter verandert in de zomer in een zonovergoten vertrek. Het is voor mij een veilig en behaaglijk toevluchtsoord. Antieke meubeltjes en decoratieve spulletjes verfraaien de ruime kamer. Een porseleinen uil heeft mijn bijzondere belangstelling. Schoorvoetend vraag ik, of ik hem even in mijn handen mag houden. Het tikken van de pendule op de kast begeleidt dit dagelijkse ritueel en maakt het tot een spannend moment.

Op diezelfde kast staan ook een porseleinen dame en heer, door wie ik eveneens ben geïntrigeerd. De statige, opgedirkte vrouw is gekleed in een roze japon uit het einde van de 19e eeuw en de man, met het gezicht van een aap, draagt een verkreukeld, bruin pak. Hun functie gaat schuil achter deze uitdossing aan de buitenkant. Het zijn schenkkannen voor jenever. Een tuitje in de mond van de aapman biedt een opening voor het uitgieten van het alcoholische vocht. Oom heeft de volgende verklaring voor deze onbegrijpelijke liaison tussen beide echtelieden: “Die vrouw heeft hem alleen om zijn geld getrouwd.” Wie wil er anders zo’n gedrocht als man?

Wat me vooral telkens weer naar boven lokt, is de onvoorwaardelijke aandacht die ik krijg van die lieve meneer en mevrouw. Mijn komst beurt hen op en ze ontvangen me steeds als hun vrolijke lichtpuntje van de dag. Onvermoeibaar zingen ze almaar dezelfde kinderliedjes met mij. Ik kruip bij oom op schoot en met een verwachtingsvolle blik in mijn ogen, vraag ik of hij ‘hop, paardje, hop’ met mij wil spelen. Nog een keer en nog een keer, totdat hij buiten adem is en aangeeft dat het genoeg is geweest.

Hun eigen kleindochters, Joke en Hanneke, in de leeftijd van respectievelijk elf en negen jaar, zijn kilometers van hen vandaan naar Almelo verhuisd. Niet bepaald naast de deur. Vaak zien ze hen dus niet. Alleen met de spaarzame bezoekjes door het jaar heen, wanneer ze met hun vader, de zoon van het echtpaar, en hun moeder op hun brommers voor een logeerpartij in onze woonplaats neerstrijken. Gelukkig telt het huis een grote zolder zodat ze niet om een slaapplek verlegen hoeven te zitten.

’s Nachts bivakkeert het hele gezin op de bovenste etage, te bereiken via een vaste trap achter een deur op het portaal.

Voor de tijd dat de logeerpartij duurt, zijn ze mijn vriendinnetjes en spelen we samen. Iets vaker met Hanneke dan met Joke omdat onze leeftijden dichter bij elkaar liggen. Een foto genomen van de zandbak achter ons huis herinnert hier aan. Hanneke en ik hebben een grote strik in de haren en met onze voetjes begraven in het zand, kijken we braaf in de lens van de camera. Joke en Hanneke halen me van school of we maken samen met onze ouders uitstapjes naar de zandberg in de buurt.


Plotseling komt er een einde aan dit hechte samenlevingsverband met deze dierbare oude mensen. Hun grijze kapsels en het geluid van hun stemmen verdwijnen van het ene op het andere moment uit onze woning. Na zeven jaren valt het doek van deze ongewilde, maar inschikkelijke verbintenis. Een straat verder komt een benedenwoning vrij en oom en tante gaan zonder meer akkoord met het aanbod daarheen te verkassen. Het huis is eigendom van mijn vader maar hij kiest ervoor om er zelf niet te gaan wonen. Daar heeft hij zo zijn reden voor.

Door het vertrek van oom en tante, kan ons gezin eindelijk beschikken over een volledige woning en krijgen mijn broertje en ik een eigen slaapkamer. Ook mijn ouders verhuizen met hun bed naar boven en zo wordt de woonkamer doorgetrokken van de tuin achter het huis, tot de straat aan de voorkant. Er breekt een nieuw tijdperk aan want op de slaapkamer van mijn ouders, het voormalige woongedeelte van oom en tante, verrijst een zelfgemetselde douche. Een handige oom is zo gevonden. Eindelijk kan de wekelijkse, provisorische wasbeurt aan de teil plaatsmaken voor een wekelijkse, eigentijdse reiniging onder de douche. We gaan de jaren zestig in.

Mijn oom en tante raken in hun nieuwe huis in hetzelfde oude schuitje verzeild. Ook hier weer moeten ze hun huis delen met een jong gezin, dat boven hen woont. De kamers zijn echter groter en ze beschikken nu over een kleine tuin met een achterom.

De bezoekjes zet ik gewoontegetrouw voort. Niet meer lukraak op elk moment van de dag maar op een vast tijdstip in de week samen met mijn ouders en broertje. Elke zondagmorgen mag ik het begeerde uiltje weer even in mijn handen houden en de vreemde tronie van de aapman aanschouwen. In een ander huis staan hij en zijn vrouw nog steeds op hun paasbest op dezelfde kast.


Vijftig jaren na dato zie ik de beeldjes terug op het scherm van mijn computer. Gestuurd door Joke, de oudste van de kleinkinderen van Haaren, vanuit Emmen, haar huidige woonplaats. Ze is inmiddels al lang getrouwd en heeft twee zoons. Bij toeval is ze mij via een lokale website op het spoor gekomen. Er ontstaat een mailwisseling en na een paar maanden neemt ze het initiatief om met haar jongere zus nog een keer hun geboortestad te komen bezoeken. Om de plekken die ze als kind hebben bezocht terug te zien. Enkele hiaten in ons geheugen kunnen we bij elkaar opvullen en een paar vragen kunnen worden beantwoord. Deze kindervriendschap resoneerde als een vage herinnering in mijn hoofd. Veel was in rook op gegaan. Door hun verhalen tekenen schimmige beelden zich weer duidelijker af.  

Samen zijn we voor even terug in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Kopen we weer jodenvet bij Anneke Boils of een frietje van vijftien cent bij de frietboer op de hoek. Voor mayonaise hebben we geen geld, dus doet de man achter de toonbank er maar gratis mosterd bij. We staan stil bij de buurt waar het huis van mijn vader lag. De oude, vervallen huisjes zijn een aantal jaren geleden met de grond gelijk gemaakt en er staat nu nieuwbouw. Het huis van het vasthoudende vriendje van Joke destijds is er ook niet meer. Trouw schrijft hij haar kaartjes. Het lukt hem maar niet zijn eigen straatnaam foutloos te schrijven.

We lopen langs oude gebouwen en nieuwe winkels. We zien in de verte de toren van de Nedinsco, waar zowel de vader als opa van Joke en Hanneke werkten. Veel is behouden gebleven, nog meer is verdwenen. Wat ook gebleven is, is het heimwee naar de tijd dat we samen vriendinnetjes waren in een stad, die deze tijd al decennia geleden van zich af heeft geschud.


============================



Sloot 11, op de foto: de moeder van Annemie Holla
Hanneke & Joke